Onderzoek door: Marja van Tilburg
DE MEESTER VAN DE PAUW
Wensbrieven van negentiende-eeuwse Jouster jongelui
Museum Joure bezit vier wensbrieven – door schoolgaande kinderen geschreven gelukwensen voor
ouders bij gelegenheid van Nieuwjaar, Pasen, Pinksteren of kermis. 1 Alle vier hebben een rijk
versierde aanhef, een opvallende eerste letter, sierlijke spiralen in de kantlijnen en in het midden van
het vel papier een gedicht, naar een voorbeeld van de onderwijzer of overgenomen uit een boek.
Alle versieringen zijn aangebracht met pen en inkt, terwijl de wensbrieven in Nederlandse museale
collecties deels gedrukt zijn. 2 De sociale afkomst van de briefschrijvers varieert van de zoon van een
boerenknecht tot jongens uit de invloedrijke familie Keverling. Dergelijke standsverschillen komen in
genoemde collecties niet voor. Dat alles maakt nieuwsgierig naar de schrijvers: waar hebben zij
inspiratie opgedaan? Kan deze collectie onze kennis van de traditie verdiepen?
Traditie
Het ‘wat’ en ‘waarom’ van de wensbrief is voor het eerst besproken in een achttiende-eeuwse studie
over de Nederlandse samenleving, Natuurlyke historie van Holland (1769-1778). In de kustprovincies
laten schoolmeesters hun leerlingen “fraaie, of ten minste op hun best geschreeven […] gedichten”
schrijven. Het vel papier wordt vervolgens door “den Meester versierd” naar voorbeelden van
bekende kalligrafen uit de zeventiende en achttiende eeuw. Deze brieven worden aan ouders cadeau
gedaan op een christelijke feestdag of met nieuwjaar. De wensbrief dient om te laten zien hoe goed
het kind al kan schrijven. 3 Uit recent onderzoek weten we dat de scholier tijdens de feestelijkheden
het gedicht voorleest in bijzijn van het hele gezin. Vervolgens overhandigt die de wensbrief aan zijn
ouders. 4 Als beloning krijgt de briefschrijver iets lekkers. 5
Anderhalve eeuw later plaatsen twee kalligrafen een kanttekening bij bovenstaande
beschrijving. 6 Van Gestel en Van der Laan zien belangrijke overeenkomsten in bladspiegel en
versiering in de wensbrieven. Zij leggen verband met een publicatie van de Antwerpse migrant Jan
van den Velde, Spieghel der schrijfkonste (1605). 7 Het titelblad van deze handleiding heeft evenals de
wensbrieven een opvallende eerste letter, krullerige kapitalen en spiraalvormige figuren in de
kantlijnen. 8 Volgens hen hebben onderwijzers vooral voorbeelden uit de vroege zeventiende eeuw
gebruikt. Dat kan ook niet anders, aangezien het schoonschrift in de Republiek zich zo snel ontwikkelt
dat onderwijzers dat niet kunnen bijbenen. Daarom houdt de wensbrief de bladspiegel en de
decoratie van de vroeg zeventiende-eeuwse kalligrafie. 9
1 Mijn dank gaat uit naar Marijke Bakker-de Jong, Geurt Collenteur, Ypie Kroes, Hanneke Staal en Margreet van
der Zee voor hun commentaar en advies.
2 J. van der Veer, “‘Al wat uw hart maar kan begeeren, Dat wensch ik U duizend keeren.’ Nieuwjaarsbrieven,
prenten en gedichten”, Tradities. Tijdschrift over tradities en rituelen, jg. 9 (2003), no. 4, pp. 21–26; L.
Buijnsters-Smets, Decoratieve prenten met geschreven wensen 1670-1870 (Nijmegen 2007).
3 J. Le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie van Holland, 4 dln. (s.l. 1769-1778) dl. 3, pp. 1294-1298.
4 Van der Veer, “Al wat uw hart”, p. 23.
5 Buijnsters, Prenten, p. 15.
6 Deze kanttekening is in de historiografie over het hoofd gezien; Van der Veer en Buijnsters-Smets bespreken
uitsluitend voorgedrukte wensbrieven. P.H. van Gestel en G.C.F. van der Laan, Schrijven en schrijfonderwijs.
Algemeen geschiedkundig en methodisch overzicht (Groningen 1915) pp. 41-43, 99-129.
7 https://rkd.nl/nl/explore/artists/79782; 12-04-2023.
8 https://www.rijksmuseum.nl/en/search/objects?set=RP-P-1964-2114-TM-2182#/RP-P-1964-2114,1.
9 P.H. van Gestel en G.C.F. van der Laan, Schrijven, pp. 99-129.
Wanneer de gekalligrafeerde wensbrief concurrentie krijgt van gedrukte exemplaren, blijft de
invloed van de vroeg zeventiende-eeuwse kalligrafie bespeurbaar. De eerste gedrukte “Krans- of Lyst
Printen” komen overeen met de gekalligrafeerde wensbrieven. 10 Terwijl de variatie aan illustraties
met de tijd groter wordt, blijven quasi-gekalligrafeerde exemplaren verkrijgbaar. 11 Daar komt bij dat
menig schoolmeester ook op voorgedrukte prenten spiraalvormige figuren blijft tekenen. Die vult de
lege ruimte tussen het gedicht en het drukwerk. 12 Zo blijft de vroeg zeventiende-eeuwse kalligrafie
van invloed op de traditie, zoals de Jouster wensbrieven laten zien.
Onderwijsvernieuwing
De oudste Jouster wensbrieven dateren uit de tijd dat de onderwijsinspectie probeert het
schrijfonderwijs te verbeteren. In de eerste helft van de negentiende eeuw pleiten schoolopzieners
voor invoering van één standaard lettertype dat ook aan elkaar geschreven kan worden. Dat zou het
schrijftempo verhogen en tevens de leesbaarheid verbeteren. 13 Ook hopen zij eerder in het
curriculum met schrijven te beginnen. 14 Onvoldoende motorische vaardigheid van jonge kinderen kan
worden ondervangen door het gebruik van lei en griffel. 15 Op deze manier zou het schrijfonderwijs
goedkoper en dus voor meer kinderen toegankelijk worden. Voor dit streven bestaat brede steun bij
de burgerij. Die ziet in verbetering van het onderwijs hét middel om de structurele armoede te
bestrijden. Vooral de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (1784) verzet veel werk – van het
stichten van kweekscholen tot het uitgeven van schoolboeken.
Voor voorstanders van onderwijsvernieuwing staat de wensbrief voor alles wat fout is aan
het schrijfonderwijs. Om te beginnen krijgt mooi schrijven prioriteit boven doelmatig schrijven. De
didaktiek bestaat enkel uit het kopiëren van voorbeelden. Een voorbeeld is te vinden in Proeve eener
beknopte geschiedenis van het lager onderwijs in ons vaderland (1824) van theoloog A.J. Berkhout.
Volgens deze schoolopziener worden de meeste wensbrieven opgetekend in ‘gebrekkige letters’ en
dienen de ‘krullen, figuren, vogeltjes, veeren, mannetjes enz.’ om dat te verhullen. 16 Ook het Nut velt
een hard oordeel in haar Handleiding tot de schrijfkunst (1830). Hierin stelt auteur P.J. Boonekamp
dat ‘men een’ rand van krullen […] niet zal aantreffen bij schrijvers van eenigen smaak’; die zullen
‘alle overtollige versieringen, en dus ook de vogels of andere beelden, [….] afkeuren’. 17 Dat de auteur
ook ambtenaar is op het Minister van Binnenlandse Zaken komt duidelijk naar voren in de
voorschriften: letters moeten altijd op dezelfde manier geschreven worden. Ook moeten ze precies
onder elkaar staan zodat als vanzelf een kantlijn ontstaat. Kortom, volgens deze door het Nut
bekroonde handleiding hoort schrijfwerk er voortaan uit te zien als drukwerk.
Om het schrijfonderwijs te verbeteren hebben schoolopzieners maar één beleidsinstrument
ter beschikking: de onderwijsacte die is ingevoerd met de Schoolwet van 1806. Deze acte
onderscheidt vier rangen met oplopende kennis van alle schoolvakken. 18 Deze eisen dringen de
aandacht voor kalligrafie naar de achtergrond – op Nutskweekscholen wordt dat vak niet eens meer
onderwezen. De aspirant-onderwijzer is aangewezen op onderricht van een ervaren onderwijzer. 19
10 Deze termen worden gebruikt door Le Francq van Berkhey, Historie, p. 1297.
11 Buijnsters, Prenten, pp. 27-32.
12 Zie Buijnsters, Prenten, o.m. p. 43, 47, 51.
13 B.O. Schoemaker, Gewijd der jeugd voor taal en deugd. Het onderwijs in de Nederlandse taal op de lagere
school, 1750-1850 (Diss. Leiden 2018) pp. 200-201.
14 Schoemaker, Gewijd, p. 208.
15 Van Gestel en van der Laan, Schrijven, pp. 137-140.
16 Van Gestel en van der Laan citeren Berkhout’s Proeve eener beknopte geschiedenis van het lager onderwijs in
ons vaderland (1824): Schrijven, pp. 130-135.
17 P.J. Boonekamp, Handleiding tot de schrijfkunst, naar vaste regelen, met aanwijzing van de meest in het
oogvallende afwijkingen (Leiden 1830), p. 26.
18 Boekholt en Booy, Geschiedenis, pp. 97-101.
Deze ontwikkeling verklaart mede de grote toename van gedrukte wensbrieven. 20 Daarmee kan de
onderwijzer zijn geringere vaardigheid verhullen en tevens – met de verkoop van decoratieve
prenten – zijn inkomen aanvullen. 21 Zodoende worden gekalligrafeerde wensbrieven als die uit Joure
steeds zeldzamer.
Schoolmeester
Behalve de overeenkomsten in bladspiegel en decoratie delen de Jouster wensbrieven nog een
stijlfiguur: een pauw die steeds op dezelfde manier wordt getekend. Eén grote spiraal geeft de
borstkas aan en twee krullende lijnen de hals. Daarboven staat een vette kromme lijn voor de
schedel en een dikke punt voor het oog. Aan de onderkant staan twee rechte lijnen voor de
staartveren en een spiraal voor de pauwenogen. Deze overeenkomsten duiden op de hand van één
kalligraaf. 22 Wanneer de wensbrieven worden geschreven – tussen 1836 en 1872 – zijn er
verschillende lagere en middelbare scholen in Joure. Vanwege personeelswisselingen komen de
betrokken leerkrachten niet in aanmerking. Alleen de lagere school van het nabijgelegen dorp Broek
heeft in deze periode dezelfde meester, Wijtze Jentjes Coopmans.
Coopmans’ loopbaan volgt het traditionele pad: als hij wordt bevorderd tot bovenmeester in
1820, heeft hij al een aantal jaren als ondermeester 3 e klasse gewerkt. 23 Tot de benoeming wordt
besloten op een bijeenkomst van stemgerechtigde boeren – van een open sollicitatieprocedure,
waarop de onderwijsinspectie aandringt, is geen sprake. 24 Op dat moment is hij nog niet bevoegd –
pas een jaar later haalt hij de vereiste tweede rang. 25 Als schoolhoofd ontvangt hij per jaar 100.-
gulden van het rijk, 80.- gulden van de kerk en schoolgeld van de leerlingen. 26 Hij mag gebruik maken
van een woning in het schoolgebouw aan de Jouster vaart. Zoals alle onderwijzers vult hij zijn
inkomen aan met werkzaamheden voor de kerk. 27 Hij treedt op als voorzanger in de Hervormde Kerk
te Broek en de Doopsgezinde Kerk te Joure. 28 Verder geeft hij leiding aan koren van zowel het
doopsgezinde als het hervormde kerkgenootschap in Joure. 29 Dergelijke bijverdiensten zijn nodig tot
19 A. Swennen en J. Beishuizen, “Opleiders van onderwijzers in de 19 e eeuw”, Velon. Tijdschrift voor
lerarenopleiding, jg. 26 (2005), no. 4, pp. 31-40.
20 Buijnsters, Prenten, p. 22.
21 Van Gestel en van der Laan, Schrijven, p. 130-131.
22 Elke kalligraaf heeft een beperkt repertoire want een spiraalvormige figuur trekken met pen en inkt kost
oefening. Vroeg zeventiende-eeuwse kalligrafen hanteren dezelfde standaard van technisch kunnen als
kunstschilders, en wel het met losse hand kunnen tekenen van een perfecte cirkel: Van Gestel en van der Laan,
Schrijven, p. 103.
23 In de literatuur worden verschillende loopbanen beschreven. De eerste: in 1814 ondermeester 4 e rang en in
1817 ondermeester 3e rang te Berltsum: F. de Jong, Broek. It doarpke yn it wetterlân (s.l. 1987) p. 29. De
tweede: ondermeester in Berlikum, Weidum en Wartena: Het Nut en de vlecke. Nutsdepartement Joure 1822-
1997 (Joure 1997), p. 16. De derde: ondermeester in Berlikum: H. Sannes, “Skoalmasters yn Fryslân 1600-
1950”, pdf. Doniawerstal, p. 5; dit manuscript is gepubliceerd op de website van de Fryske Akademy.
24 De Jong, Broek, p. 29. Deze gang van zaken duidt op het voortduren van het Ancien Regime waarin stemmen
zijn gekoppeld aan boerderijen. Een groot aantal stemmen is eerder al gekocht door de familie Vegelin van
Claerbergen: De Jong, Broek, p. 13. De instelling van het Koningrijk der Nederlanden (1813) zou aan deze
regeling een einde hebben moeten maken, maar de provincie Friesland heeft een uitzonderingsregeling tot
1825: Geschiedenis van Friesland 1750-1995 (Amsterdam/Meppel 1998) p. 127.
25 In oktober 1821: Sannes, “Skoalmasters”, Doniawerstal, p. 5. Coopmans laat zich ook pas laat inschrijven als
lid van de Hervormde Gemeente te Joure, nl. op 21 april 1821: Lidmatenregister Herv. Gemeente Joure,
Westermeer en Snikzwaag, Tresoar, inventarisnummer 362, Gemeente Haskerland, 1663-1850, pp. 187-188.
26 Ter indicatie: in 1817 gingen in Broek 22 kinderen naar school die samen ƒl. 14.- opbrachten: Sannes,
‘’Skoalmasters”, Doniawerstal, p. 4.
27 Boekholt en De Booy, Geschiedenis, pp. 114-115.
28 Sannes, “Skoalmasters”, Doniawerstal, p. 5.; F.M. Ringnalda Sr., “ De Doopsgezinden te Joure”, in Haskerlân,
red. K.F. Gildemacher, L.G. Jansma en H. Spanninga (Ljouwert 1990) pp. 451-479, aldaar p. 464.
29 Ringnalda,”Doopsgezinden”, p. 464; De Jong, Broek, p. 30.
de onderwijswet van 1857 onderwijzers een minimuminkomen garandeert. 30
Desondanks zet Coopmans zich in voor onderwijsvernieuwing: hij meldt zich bij het Jouster
Departement van het Nut kort na de oprichting in 1822. 31 Wat hij daar doet valt moeilijk te zeggen
vanwege het ontbreken van archiefmateriaal. 32 In elk geval geeft hij leiding aan de Departemints-
sjongskoalle en luistert met dit koor menig Nutsavond op. 33 Ook maakt hij gekalligrafeerde
naamlijsten van alle leden van het departement. Het afdelingsbestuur is zo ingenomen met het
resultaat dat die worden ingelijst voor de viering van het 100-jarig bestaan. 34 Of dat werk is betaald is
niet duidelijk – waarschijnlijk is het zijn bijdrage aan de feestelijkheden. 35 Dat zijn verdienste groot is
geweest, moge blijken uit de zilveren penning die de landelijke vereniging hem toekent in 1878. 36
Arbeiderszoon Wijbe
Wanneer Coopmans aantreedt als hoofdonderwijzer, woont de familie De Boer op een boerderij
even ten noorden van de school. Tjitze de Boer en Akke Nijland huren de “zathe en landen” op
Noordbroek no 9 sinds 1818. 37 Op dat moment hebben zij een schoolgaande dochter van 7, Fokje, en
een kleuter van 4, Grietje. Waarschijnlijk betekent het bedrijf een trede hoger op de
maatschappelijke ladder: voor hun huwelijk waren beide echtgenoten werknemer. 38
De Paasch Wensch is geschreven door zoon Wijbe. 39 Wanneer die op 7 mei 1924 wordt
geboren, woont het gezin in Nijega. 40 Bijna vijf jaar later overlijdt de moeder in Teroele. 41 Deze reeks
verhuizingen is consistent met het huren van boerenbedrijven. Als alleenstaande ouder valt Tjitze
voortzetting van zijn middelgrote bedrijf zwaar: ruim een jaar na het overlijden van Akke gaat hij over
tot verkoop van vee, wagens en gereedschap. 42 Met fl. 1321.- valt de opbrengst tegen als gevolg van
een crisis in de veeteelt en de dreigende afscheiding van België. 43 Waarschijnlijk vestigt het gezin zich
30 Boekholt en De Booy, School, p. 151; het eerste salaris van Coopmans bedraagt fl. 400.- : Sannes,
“Skoalmasters”, Doniawerstal, pp. 4-5.
31 Het Nut, p. 17.
32 Het Nut, p. 17.
33 De Jong, Broek, p. 30; Het Nut, p. 16.
34 Helaas zijn deze lijsten verloren gegaan: Het Nut, p. 17.
35 Coopmans’ bijdrage blijft onvermeld op de finale rekening: Het Nut, pp. 97-98.
36 Vanaf 1841 geeft het Nut “ereblijken [voor] langdurige dienst van [o.m.] onderwijzers”: Om het Algemeen
Volksgeluk. Twee eeuwen particulier initiatief 1784-1984, red. W.W. Mijnhardt en A.J. Wichers (Edam 1984), p.
62. De penning wordt bewaard in het Fries Museum:
https://tracker.tresoar.nl/FMadlibapi/wwwopac.ashx?command=getcontent&value=NA00532_01.jpg&server=i
mages
37 Minuut-akten 1816-1818, archiefnummer 26, Notarieel archief – Tresoar, inventarisnummer 074002,
aktenummer 00140 Gemeente: Doniawerstal Periode: 1816-1818.
38 Volgens de huwelijksacte werkt hij als “boerearbeider” te Sneek en woont zij in Briswert terwijl haar ouders
in Lutkewierum wonen; Huwelijksregister 1812, archiefnummer 30-34, Burgerlijke Stand Sneek – Tresoar,
inventarisnummer 2001, aktenummer 0030, Gemeente: Sneek, Periode: 1812.
39 Al staat op de wensbrief Wiebe; op de geboorteakte staat Wijbe: Geboorteregister 1824, archiefnummer 30-
10, Burgerlijke Stand Doniawerstal – Tresoar, inventarisnummer 1004, aktenummer 0033, Gemeente:
Doniawerstal, Periode: 1824.
40 Geboorteregister 1824, archiefnummer 30-10, Burgerlijke Stand Doniawerstal – Tresoar, inventarisnummer
1004, aktenummer 0033 Gemeente: Doniawerstal Periode: 1824.
41 Memories kantoor Lemmer, archiefnummer 42, Memories van successie – Tresoar, inventarisnummer 12006,
aktenummer 050 Gemeente: Lemsterland Periode: 1828-1829.
42 De verkoop heeft plaats als het contract afloopt, op 12 mei; Minuut-akten 1830, aktes 1831, archiefnummer
26, Notarieel archief – Tresoar, inventarisnummer 074013, aktenummer 00043, Gemeente: Doniawerstal, 1830-
1831, pp. 527-534.
43 Zijn koeien brengen veel minder op dan de bedragen die Bieleman en Paping noemen in hun publicaties over
de geschiedenis van de landbouw in Nederland: J. Bieleman, Boeren op het Drentse zand 1600-1910. Een
vervolgens in Joure. In elk geval draagt vader 50 cent bij aan een Jouster armenkas in 1832. 44 Ook
wordt hij vermeld als “arbeider te Joure” op de huwelijksaktes van zijn dochters in 1838 en 1840. 45
Een decennium later staan vader en zoon ingeschreven bij dochter Grietje en haar echtgenoot Sytze
Gorter op Midstraat 72. 46
In Joure treft de familie de Boer Coopmans bij diens werkzaamheden voor de doopsgezinde
gemeente. Tjitze heeft zich vlak voor zijn huwelijk laten inschrijven bij dit kerkgenootschap. 47 Hier
heeft hij ook de verhuurder van Noordbroek no. 9 leren kennen. 48 Zijn latere woning aan de
Midstraat is eigendom van deze gemeente. 49 De ‘doopse’ context komt duidelijk naar voren in de het
stichtelijke karakter van Wijbe’s gedicht:
Juicht nu tot Gods eer:
Jezus is verrezen!
Jezus onze Heer,
Zegevierd als held (?)
Over doods geweld
Jezus zij geprezen!
Dergelijk taalgebruik wordt niet langer passend gevonden voor kinderen vanaf het begin van de 19de
eeuw. Dat Wijbe en Coopmans elkaar enkel kennen van de kerk, kan verklaren waarom er onderaan
de brief ‘Wiebe’ staat in plaats van ‘Wijbe’.
Wellicht mag twaalfjarige Wijbe de wensbrief maken omdat de familie hecht aan haar
vroegere status van zelfstandige boeren. Gezien de bescheiden omstandigheden waarin zij in 1836
verkeert, is een wensbrief voor de enige ouder een bijzonder cadeau. Van een eventuele vergoeding
voor de meester ontbreekt ieder spoor.
Middenstandskinderen Keverling
Coopmans kent Brant Keverling vanwege zijn werkzaamheden voor de hervormde gemeente en zijn
lidmaatschap van het Nut. In beide organisaties vervult Brant bestuurlijke of organisatorische
functies. 50 Hij komt uit een middenstandsfamilie, geeft leiding aan een leerlooierij met enkele
personeelsleden en woont aan de Midstraat. 51
nieuwe visie op de ‘oude’ landbouw (Wageningen 1987), pp. 327-328; R. Paping, “Voor een handvol stuivers.
Werken, verdienen en besteden: de levensstandaard van boeren, arbeiders en middenstanders op de
Groninger klei 1770-1860, Historia Agriculturae XXVII (1995), bijlage E.7, p. 372.
44 Tresoar: 217-219, 20b; Doopsgezinde Gemeente Joure.
45 In 1838 en 1840.
46 Sytze Gorter staat vermeld als hoofdbewoner: Joure I, deel 1, inventarisnummer 02, blad 102 Gemeente:
Haskerland Periode: 1850-1860. Tjitze sterft in dit pand in 1858: Overlijdensregister 1858, archiefnummer 30-
16, Burgerlijke Stand Haskerland – Tresoar, inventarisnummer 3011, blad 028.
47 Het lidmatenregister vermeldt de inschrijving van vader en zoon. Ondanks de vele verhuizingen, hebben
vader en zoon zich nooit laten uitschrijven. Verder vermeldt het register de inschrijving van ene Akke Gerrits op
7 maart 1818. Nu is ‘Gerryts’ Akke’s patroniem. Dit kan dus Wijbe’s moeder betreffen, maar zeker is dit niet.
Lidmatenregister Doopsgezinde Gemeente, het "Oude Huis" Joure, archiefnummer 28, Collectie doop-, trouw-,
lidmaten- begraafboeken – Tresoar, inventarisnummer 363 Gemeente: Haskerland Periode: 1706-1850.
48 Minuut-akten 1816-1818, archiefnummer 26, Notarieel archief – Tresoar, inventarisnummer 074002,
aktenummer 00140 Gemeente: Doniawerstal Periode: 1816-1818.
49 Joure I, deel 1, inventarisnummer 02, blad 102 Gemeente: Haskerland Periode: 1850-1860.
50 Lidmatenregister Herv. Gemeente Joure, Westermeer en Snikzwaag, archiefnummer 28, Collectie doop-,
trouw-, lidmaten- begraafboeken – Tresoar, inventarisnummer 362, Gemeente Haskerland, Periode: 1663-
1850; Het Nut, p. 15.
51 Hanneke Staal en Hilly ten Wolde, Op de vleugelen des tijds. Bedrijvigheid in Joure tussen 1877 en 1920
(Joure, 2006), pp. 54-55, 60-61.
Waarschijnlijk neemt Brant het initiatief tot het maken van de Nieuwe Jaar Wensch (1846) en
de Pinkster Wensch (1849), zodat zijn zoon Petrus Sybrandus de band met zijn oom en tante kan
versterken. Op dat moment is hij ruim zestig jaar en overweegt de benoeming van een voogd. 52 Zijn
eerste twee huwelijken zijn kinderloos gebleven. 53 Zijn tweede vrouw schonk hem drie zoons die
binnen het jaar overleden. 54 Vervolgens overleed zijn derde vrouw negen dagen na de geboorte van
zijn vierde kind. 55 Wanneer hij overlijdt in 1854, komt de zestienjarige Petrus Sybrandus op eigen
benen te staan. 56 Die begint de bekende geelgieterij Keverling in het pand van de leerlooierij aan de
Overspitting. Enkele jaren later trouwt hij met Geertje Taconis en samen stichten ze een groot gezin.
Van hun oudste zoon Brant Petrus is een nieuwjaarswens (187?) bewaard gebleven.
Terwijl documenten betreffende de familie De Boer blijk geven van neerwaartse sociale
mobiliteit, spreekt uit informatie over deze familie een streven naar financiële zekerheid en
maatschappelijke status. Brant sluit zijn tweede en derde huwelijk namelijk op huwelijkse
voorwaarden. Daarbij verwerft Brant het recht het vermogen van zijn echtgenote te beheren en de
inkomsten daarvan te gebruiken voor het gemeenschappelijke huishouden. Mocht hij als eerste
overlijden, dan kan zijn vrouw slechts beperkt aanspraak maken op het vruchtgebruik van zijn
vermogen. De bepalingen bij het derde huwelijk zijn nog stringenter dan bij het tweede huwelijk: er
wordt een speciaal fonds voor de weduwe ingesteld dat fl. 400 per jaar zou moeten opleveren. 57
Vooral dat laatste contract laat zien dat Brant zijn vermogen in de familie wil houden.
Ook al heeft Brant een persoonlijke reden om de wensbrieven te laten maken, de invloed van
het Nut komt duidelijk naar voren. De toon van de gedichten past bij een kind:
Waarde Oom, lieve Tante,
‘k ben vandaag zoo in mijn schik
Dat ik u mag schrijven (?)
In dit blijde oogenblik.
‘k Paar nu mijn zegenwenschen (?)
In dit nieuw beginnen jaar;
Met die, Mijner medemenschen,
Met de juichende schaar (?).
De regels zijn kort maar krachtig, het rijmschema gevarieerd en het metrum duidelijk
voelbaar. Verder is het gedicht in de oudste wensbrief gedeeltelijk overgenomen uit het
voorbeeldboek Vijf en twintig nieuwjaarswenschen voor kinderen. 58 Dergelijke boeken worden onder
meer door het Nut uitgegeven ter ondersteuning van de onderwijsvernieuwing. In de jongste
52 In 1848 benoemt Brant zijn neef Albert, de 30-jarige zoon van genoemde broer Sybrandus, tot voogd:
Minuut-akten 1848, archiefnummer 26, Notarieel archief – Tresoar, inventarisnummer 069018, aktenummer
00005 Gemeente: Haskerland Periode: 1848, p. 61.
53 Zijn eerste vrouw Meintje Tjietzes Albada sterft kinderloos, op 30 april 1818; zijn tweede vrouw Janke Sipkes
Sevensma sterft eveneens zonder nog in leven zijnde kinderen, op 26 juni 1831.
54 De eerste overleed na 7 maanden, op 28 mei 1826, de tweede stierf na negen dagen, op 2 maart 1828, en de
laatste na 14 weken op 14 juli 1829. Opgemaakt uit overlijdensregisters en zg. memories van successie op
AlleFriezen.nl.
55 Overlijdensregister 1837, archiefnummer 30-16, Burgerlijke Stand Haskerland – Tresoar, inventarisnummer
3007, blad 018, Gemeente: Haskerland, Periode: 1837
56 Hij sterft in zijn huis aan de Midstraat, no 293: Joure II, deel 1, inventarisnummer 04, blad 472 Gemeente:
Haskerland Periode: 1850-1860, p.73.
57 Voor de tweede echtgenote Janke Sipke Sevensma: Minuut-akten 1824-1826, archiefnummer 26, Notarieel
archief – Tresoar, inventarisnummer 001002, aktenummer 00066 Gemeente: Utingeradeel Periode: 1824-1826,
pp. 473-475; voor de derde echtgenote Atje Wijtzes Klok: Joure II, deel 1, inventarisnummer 04, blad 472
Gemeente: Haskerland Periode: 1850-1860, pp. 344-345.
58 Vijf en twintig nieuwjaarswenschen voor kinderen, 6 e ed. (Groningen, s.a.), p. 5.
wensbrief zijn de dichtregels geschreven op potloodlijnen. Ook de gekalligrafeerde letters zijn
strakker vormgegeven en daardoor duidelijker leesbaar. Deze brief is geschreven ten tijde van het
Nutsjubileum. 59 Omdat Coopmans dan al 74 is, kan dit zijn laatste kalligrafische werk zijn.
Conclusie
De wensbrieven van Museum Joure passen in een lang bestaande en breed gedragen traditie in de
Nederlandse kustprovincies. De Jouster wensbrieven komen overeen met de oudste exemplaren: de
versieringen volgen de kalligrafie van de vroege zeventiende eeuw. De versieringen zijn alleen niet
aangebracht door de ‘eigen’ onderwijzer maar door een kennis van hun ouders. De briefschrijvers
verschillen van sociale afkomst: terwijl Wijbe’s vader deel uitmaakt van de arbeidersklasse, hoort
Petrus Sybrandus’ vader als ambachtsman tot de lagere middenklasse. Omdat Petrus Sybrandus een
moderne onderneming begint, kan zijn zoon Brant Petrus gerekend worden tot de gegoede burgerij.
Zo laat de Jouster collectie zien dat de traditie in brede kring leeft. Ook wordt duidelijk dat de
gekalligrafeerde wensbrief nog steeds deel van de traditie is. Bovenal toont de collectie het
meesterschap van een onbekende kalligraaf wiens werk anders vergeten zou zijn.
KADER
Nederlands onderzoek naar wensbrieven richt zich op slechts één onderdeel van de traditie: prenten
met randversiering in de vorm van een rechthoek (lyst) of een ovaal (krans), waarin scholieren
gedichten schrijven voor ouders of andere familieleden. Dit decoratieve drukwerk verschijnt vanaf
het midden van de zeventiende eeuw; de markt groeit vooral in de negentiende eeuw. Drukkers
weten dat er een markt voor deze prenten is: onderwijzers versieren namelijk de wensbrieven van
hun leerlingen vanaf de vroege zeventiende eeuw. Op deze manier proberen zij reclame te maken
voor hun schrijfonderwijs – daarvoor moeten ouders tot 1857 extra lesgeld betalen. Een onderwijzer
hoort het schoonschrift te beheersen; het is een vast onderdeel van de opleiding tot het begin van de
negentiende eeuw. Volgens kalligrafen Van Gestel en Van der Laan volgen Nederlandse onderwijzers
voorbeelden uit de vroeg-zeventiende eeuw. Toen zette de Antwerpse migrant Van den Velde (1568-
1623) een nieuwe standaard met zijn Spieghel der schrijfkonste (1605). Hij introduceerde een nieuwe
bladspiegel met een grote eerste letter die los staat van de tekst, met krullen versierde kapitalen en
spiraalvormige figuren in de kantlijn. Deze stijl raakt snel ingeburgerd in de Republiek. Onderwijzers
houden daaraan vast, omdat het schoonschrift zich te snel ontwikkelde om te kunnen bijbenen. Hier
is van belang dat Van den Velde’s stijl duidelijk naar voren komt in Coopmans’ brieven. Ook al zijn de
Jouster wensbrieven uniek in de negentiende eeuw, ze sluiten naadloos aan bij de wensbrief van de
vroege zeventiende eeuw.
59 Voor dat feest doen Petrus Sybrandus, zijn neef (en oud-voogd) Albert Sybrandus en diens zoon Sybrandus
Petrus ieder een donatie. 59
Wensbrieven van de familie Keverling
Museum Joure bezit drie wensbrieven van de familie Keverling – door schoolgaande kinderen
geschreven gelukwensen voor ouders bij gelegenheid van Nieuwjaar, Pasen, Pinksteren of kermis.
Alle drie hebben een rijk versierde aanhef, een opvallende eerste letter, sierlijke spiralen in de
kantlijnen en in het midden van het vel papier een gedicht, naar een voorbeeld van de onderwijzer of
overgenomen uit een boek.
De versieringen zijn van de hand Wijtze Jentjes Coopmans die in 1820 is benoemd als hoofd der
school te Broek.
Coopmans kent de familie Keverling vanwege zijn werkzaamheden voor de hervormde gemeente en
zijn lidmaatschap van het Nut.
Waarschijnlijk neemt Brant het initiatief tot het maken van de Nieuwe Jaar Wensch (1846) en de
Pinkster Wensch (1849), zodat zijn zoon Petrus Sybrandus de band met zijn oom en tante kan
versterken. Op dat moment is hij ruim zestig jaar, weduwnaar en overweegt de benoeming van een
voogd. 1 Zijn eerste twee huwelijken zijn kinderloos gebleven. 2
Wanneer Brant overlijdt in 1854, komt de zestienjarige Petrus Sybrandus op eigen benen te staan. 3
Die begint de bekende geelgieterij Keverling in het pand van de leerlooierij aan de Overspitting.
Enkele jaren later trouwt hij met Geertje Taconis en samen stichten ze een groot gezin. Van hun
oudste zoon Brant Petrus is een nieuwjaarswens (187?) bewaard gebleven. Omdat Coopmans dan al
74 is, kan dit zijn laatste kalligrafische werk zijn geweest.
———————————————————————————————————————–
Vanwege de nieuwe wetgeving op het auteursrecht en de AVG privacy is het Histoarysk Wurkferbân Skarsterlân genoodzaakt een groot aantal foto’s van de website te verwijderen.
Het is nog niet zo eenvoudig om de rechthebbenden te achterhalen. Zodra wij toestemming verkrijgen kan herplaatsing plaatsvinden.
———————————————————————————————————————–
Naamgeving nieuwbouwplan Broek Zuid
Door de gemeente is het “Histoarysk Wurkferbân Skarsterlân” door de gemeente benaderd om voor de toekomstige wegverbinding tussen de Sewei (eerder de voormalige Rijksweg 43) en het nieuwbouwplan in Broek Zuid een historisch verantwoorde naam voor te stellen.
Hiervoor zijn door het Wurkferbân een aantal suggesties gedaan en vervolgens is door de gemeente gekozen voor de naam “It Kromme Far”.
De naam is afgeleid van het meertje dat zich vroeger bevond in de Zuid Broekster polder en dat in verbinding stond met Zuid Broekster vaart.
Op een stafkaart van rond 1900 is dit duidelijk linksboven aangegeven. Het meertje is later drooggelegd en bestaat nu niet meer.
Interessant is ook op deze kaart dat de weg De Omkromte niet doorliep tot aan It Súd maar ophield bij de ingang van de singel De Omkromte en dat deze zijn verlenging vond in wat op de kaart de “Reed naar Joure “wordt genoemd ofwel het voormalige historische voetpad van Joure via het pontje in Boornzwaag naar Langweer.
Op de kaart is ook aangegeven dat er rond 1900 in Broek Zuid niet minder dan 5 watermolens stonden. Het Trijntje Wiel is eveneens vermeld, de stoomtram reed nog via de Harddraversweg naar Sneek en wat nadien door de Jousters de “Hoge Zomerdijk” werd genoemd heette rond 1900 nog de Scheen Dijk. De huidige Scheen staat op de kaart vermeld als de “Lemster Weg”. Frappant is ook het richtingsverschil in de verkaveling aan weerszijden van de Jonker Sloot.